INHOUDSOPGAVE :
HFST. 1.De uitrusting.
1. Het speelveld .......................................................... ........Art. 500
2. De speeltijd ......................................................................Art. 501
3. De bal .............................................................................Art. 502
4. Het doel ..........................................................................Art. 503
5. De hoekpalen ...................................................................Art. 504
6. Het scorebord ..................................................................Art. 505
7. De wisselzone ..................................................................Art. 506
8. Materiaal ..........................................................................Art. 507
9. De spelersuitrusting ...........................................................Art. 508
HFST. 2.De spelregels.
1. Het spel ...........................................................................Art. 509
2. De bal ..............................................................................Art. 510
3. De aftrap ..........................................................................Art. 511
4. Doelpunt ..........................................................................Art. 512
5. De intrap .................................................................. .......Art. 513
6. De doeltrap .......................................................................Art. 514
7. De cornerbal ......................................................................Art. 515
8. Scheidsrechtersbal ..............................................................Art. 516
9. Vervangingen .....................................................................Art. 517
HFST. 3.Bestraffingen.
1. Algemeen ..........................................................................Art. 518 tot 524
2. Onrechtstreekse vrijschop.....................................................Art. 525
3. Rechtstreekse vrijschop .......................................................Art. 526
4. Strafschop ................................................................ ........Art. 527
5. Gele, rode kaart en uitsluiting................................................Art. 528
6. Rechtstreekse cornerbal ......................................................Art. 529
7. Stilleggen, schorsen, forfait ......................................... ........Art. 530
VLAAMSE MINIVOETBALFEDERATIE - VZW
Hoofdstuk 1 :
DE UITRUSTING
1. Het speelveld
Art. 500.1.
Het speelveld moet rechthoekig zijn met volgende afmetingen:
- lengte 42 m (max) tot 28 m (min).
- breedte 24 m (max) tot 16 m (min).
Het is tevens wenselijk dat de hoogte boven de zaalvloer min. 6 m is.
De ideale afmetingen van het terrein zijn 40m op 20m.
De thuisploeg is er verantwoordelijk voor dat vóór het officiële aanvangsuur van de wedstrijd het terrein in
overeenstemming is met het reglement. Dit betekent o.a. het plaatsen van de juiste belijning, doelen, hoekvlaggen,
scorebord en het inrichten van de wisselzone.
Art. 500.2.
Het speelveld wordt in de lengte begrensd door de zijlijnen en in de breedte door de doellijnen.
Art. 500.3.
Het is aan te raden naast de zijlijnen een veiligheidszone van minstens 1 m en achter de doellijnen van minstens 2 m te
voorzien.
Art. 500.4.
Een middellijn verbindt het midden van beide zijlijnen. Het midden van deze lijn of het middelpunt wordt met een stip
aangeduid.
Art. 500.5.
Rond dit middelpunt mag een cirkel getrokken worden met een straal van 4 m.
Art. 500.6.
De strafschoplijn wordt evenwijdig met de doellijn en op 5 m afstand van die doellijn, over de ganse breedte van het
speelveld getrokken.
Het gebied dat begrensd wordt door doellijn en strafschoplijn noemt men strafschopgebied.
Art. 500.7.
Loodrecht vanuit het midden van elke doellijn wordt op 15 m afstand het strafschoppunt aangeduid.
Art. 500.8.
In het midden van elke doellijn bevindt zich het doel. De plaats van beide doelpalen wordt aangeduid met een stip.
Art. 500.9.
Op 6,25 m van het midden van de doellijn ( d.i. 5 m van elke doelpaal ) wordt langs beide kanten op die doellijn het
cornerbalpunt aangeduid.
Art. 500.10.
Alle lijnen hebben een breedte van 3 tot 8 cm. Ze behoren tot het gebied dat ze afbakenen.
Art. 500.11.
In de zaal speelt men op een verharde vloer die volledig effen moet zijn.
Art. 500.12.
De zaal moet voorzien zijn van een goede verlichting, die zal aangestoken worden als de scheidsrechter dit noodzakelijk
acht.
2. De speeltijd
Art. 501.1.
Een minivoetbalwedstrijd duurt bij normaal verloop 52 min verdeeld in 4 spelperiodes van elk 13 min. Begin en einde
van elke spelperiode worden aangegeven door een fluitsignaal van de scheidsrechter.
Art. 501.2.
Na de eerste en de derde spelperiode is 1 min rust toegelaten, na de tweede spelperiode is 3 min toegelaten.
Art. 501.3.
Indien het aanvangsuur van de wedstrijd uitgesteld wordt of de wedstrijd een tijd stil ligt, kan de scheidsrechter de
voorziene speelduur van iedere periode met maximaal 1 minuut inkorten en de rustperiodes tot een minimum herleiden.
Wanneer de scheidsrechter beslist om de wedstrijdduur in te korten, zal hij beide kapiteins daarvan op de hoogte stellen.
Art. 501.4.
Na de tweede rustperiode verwisselen de ploegen van speelhelft.
3. De bal
Art. 502.
Minivoetbal wordt gespeeld met een door de VMF goedgekeurde bal.
4. Het doel
Art. 503.1.
De doelpalen en de doellat moeten rond zijn en een diameter hebben tussen 5 en 10 cm.
Art. 503.2.
De afstand tussen de twee doelpalen bedraagt 2,5m en deze tussen de grond en de onderkant van de doellat bedraagt 1m.
Art. 503.3.
Het doelvlak is het vlak gevormd door de doelpalen en de doellat, en het deel van de doellijn tussen de doelpalen. Het
denkbeeldig doelvlak is het doelvlak van het doel dat zich op de reglementaire plaats op het terrein zou moeten
bevinden.
Art. 503.4.
Achter de doellat en de doelpalen wordt een net vastgemaakt bovenaan 40 cm diep en onderaan 60 cm. De openingen van het net mogen geen bal doorlaten.
Art. 503.5.
Het net moet aan boven- en onderzijden, zowel aan de voor-, zij- en achterkanten vastgemaakt worden aan het doel, zodanig dat geen enkele bal in het doel kan terechtkomen die niet eerst door het doelvlak is gegaan.
5. De hoekpalen
Art. 504.
Op elke hoek van het speelveld wordt een losstaande hoekpaal geplaatst, bij voorkeur tussen 100 cm en 150 cm hoog.
6. Het scorebord
Art. 505.1.
Volgende aanduidingen moeten op het scorebord kunnen aangebracht worden:
a) het aantal door elke ploeg gescoorde doelpunten.
b) het aantal door elke ploeg verworven corners (minimum 3).
c) de spelperiode.
Art. 505.2.
Aanduiding van de doelpunten en corners:
a) Indien het scorebord zich langs de zijlijn van het speelveld bevindt en de score-aanduidingen naast elkaar staan, worden de doelpunten en de corners aangeduid langs de kant van de ploeg die ze heeft verworven. Na de tweede spelperiode worden doelpunten en corners van kant gewisseld.
b) Indien het scorebord zich achter het doel bevindt of als de scores onder elkaar worden aangeduid, dan
worden de doelpunten en de corners verworven door de thuisploeg bovenaan/links aangeduid en deze
van de bezoekende ploeg onderaan/rechts. In deze gevallen worden de aanduidingen gedurende de
ganse wedstrijd niet van kant gewisseld.
Art. 505.3.
De scheidsrechter controleert de juistheid van de aanduidingen op het scorebord.
Art. 505.4.
Een electronische klok of chronometer mag niet in werking gesteld worden. Alleen de scheidsrechter zal oordelen over de juiste speelduur van de wedstrijd.
7. De wisselzone
Art. 506.
Binnen de veiligheidszone en bij voorkeur naast de zijlijn wordt een wisselzone voorzien.
De wisselzone is het gebied begrensd door de buitenzijden van de spelersbanken ( spelersbanken, wedstrijdtafel en het gebied ertussen ).
De wisselspelers zitten in de wisselzone gewoonlijk links en rechts van de wedstrijdtafel.
8. Materiaal.
Art. 507.
De thuisploeg dient in te staan voor een scheidsrechtersfluit, een gele en een rode kaart in het geval deze zouden ontbreken. (boete art. 191)
Een verbandkist, voorzien van de benodigdheden om de eerste zorgen te kunnen toedienen bij een ongeval, moet ter
beschikking staan van alle spelers (boete art. 193). Een ploeg die in een sporthal speelt waar een verbandkist binnen
bereik is, moet deze niet op het terrein hebben.
9. De spelersuitrusting
Art. 508.1.
De verplichte spelersuitrusting bestaat uit trui, korte broek, kousen en aangepast sportschoeisel.
Art. 508.2.
Alle spelers van dezelfde ploeg dragen een verschillend nummer op de trui en/of de broek respectievelijk minimum 15
cm en minimum 10 cm hoog (boete art. 187 voor te kleine nummering).
Het nummer dat voorkomt op trui en broek moet hetzelfde zijn. Dit nummer moet eveneens overeenstemmen met het
nummer ingeschreven op het scheidsrechtersblad naast de naam van de speler.
Art. 508.3.
Elke ploeg speelt met zijn officiële clubkleuren (dit zijn de kleuren vermeld in het kalenderboekje). Wanneer de
scheidsrechter vindt dat er onvoldoende onderscheid is, moet de thuisploeg vóór aanvang van de wedstrijd de kleur van
zijn uitrusting aanpassen.
De truien van alle spelers van dezelfde ploeg moeten uniform van kleur zijn. De trui moet verschillen in kleur van het
officiële scheidsrechtersshirt. Andersgekleurde kledij zichtbaar onder de korte mouwen wordt beboet. (art. 187)
Een speler met een andersgekleurde broek wordt beboet (art. 187). Andersgekleurde kousen zijn toegelaten.
Art. 508.4.
Het dragen van een thermische broek (= korte of lange nauwaansluitende broek) is toegelaten. Indien ze niet van
dezelfde kleur is als de korte broek wordt de speler beboet (art. 187 ). Een trainingsbroek in niet toegelaten.
Art. 508.5.
Onregelmatigheden aan de spelersuitrusting moeten, bij vaststelling door de scheidsrechter, onmiddellijk aangepast
worden. Bij weigering is de speler niet speelgerechtigd.
Onregelmatigheden zijn o.a. :
- het dragen van een lange (trainings)broek, knie-, been- en / of elleboogbeschermers (dunne,
strakspannende steunverbanden voor spieren en gewrichten en braces waarvan de noodzaak
bewezen wordt met doktersvoorschrift zijn toegelaten).
- het dragen van kwetsende voorwerpen (niet-afgedekte piercings, sierringen, uurwerken,
gispverbanden, loshangende kledij die gevaar kan opleveren voor de tegenstander, enz.).
- het dragen van onaangepaste kledij : sportschoenen met noppen, sportschoenen met zwarte zolen
waar dit verboden is (de scheidsrechter houdt zich aan de instructies van de zaalverantwoordelijke),
hoofddeksel, andersgekleurde trui, enz.
- het ontbreken van een nummer of niet-overeenstemmende nummers op kledij met deze op het
scheidsrechtersblad.
- het ontbreken van een deel van de sportuitrusting.
Hoofdstuk 2 :
DE SPELREGELS
1. Het spel
Art. 509.1.
Minivoetbal is een voetbalspel waarbij twee ploegen strijden om de overwinning, dit betekent meer doelpunten scoren in
het doel van de tegenstrever dan de andere.
Art. 509.2.
Bij minivoetbal mag niemand de bal met de hand of arm raken. De arm reikt tot en met het schoudergewricht.
Art. 509.3.
Bij minivoetbal mag er in principe geen lichamelijk contact zijn met een tegenstrever en is ruw spel verboden.
Art. 509.4.
De tegenstrever achteraan aanvallen wordt bij minivoetbal niet toegestaan.
Art. 509.5.
De spelers mogen zich vóór aanvang van de wedstrijd opwarmen, maar dit moet steeds gebeuren zonder hinderen van
andere aan de gang zijnde sportactiviteiten.
Tijdens de wedstrijd kunnen de wisselspelers zich enkel opwarmen zonder bal en binnen de wisselzone.
Geen enkele wisselspeler verlaat de wisselzone tijdens de wedstrijd zonder de goedkeuring van de scheidsrechter.
Art. 509.6.
De bal is in het spel van zodra hij door een speler met de voet in beweging is gebracht, zich binnen het speelveld bevindt
en geen andere inbreuken op de regels begaan zijn. (uitz. Art. 516.3)
Art. 509.7.
Vrijwillige tijdwinst wanneer de bal buiten het speelveld is, wordt in minivoetbal bestraft door de 3-secondenregel. Om
dit duidelijk te maken steekt de scheidsrechter 3 vingers in de lucht.
Art. 509.8.
De scheidsrechter mag voordeel toekennen.
2. De bal
Art. 510.
De wedstrijd vangt aan met een bal van de thuisploeg nadat hij goedgekeurd werd door de scheidsrechter.
Kan de wedstrijd niet aanvangen of moet hij gestaakt worden bij gebrek aan een bal, dan wordt de thuisploeg
verantwoordelijk gesteld.
3. De aftrap
Art. 511.1.
De aftrap wordt genomen bij de aanvang van iedere spelperiode vanuit het middelpunt in om het even welke richting.
Art. 511.2.
De bezoekende ploeg kiest zijn speelhelft en neemt de eerste aftrap. De daaropvolgende spelperiode trapt de thuisploeg
af en zo verder om beurt.
Art. 511.3.
Er wordt afgetrapt als beide ploegen speelklaar zijn. Een ploeg is voor de scheidsrechter speelklaar als voldoende
spelers, die vermeld staan op het scheidsrechtersblad, (één minder dan voltallig) op het terrein aanwezig zijn.
Om geldig af te trappen staan alle spelers van beide ploegen op eigen helft en de spelers van de ploeg die de aftrap niet
neemt bevinden zich op minimum 4 m van het middelpunt.
Bij het niet naleven van de reglementen vooraleer de bal in het spel is, wordt de aftrap hernomen.
Art. 511.4.
De aftrap is een onrechtstreekse vrijschop.
4. Doelpunt
Art. 512.1.
Een doelpunt wordt slechts toegekend wanneer de bal volledig door het denkbeeldig doelvlak is gegaan, zonder dat
hierbij fouten werden begaan tegen de reglementen.
Een doelpunt wordt toch gevalideerd indien een speler de bal met de hand of arm door het eigen doelvlak zendt.
Art. 512.2.
Wanneer bij een spelfase het doel verplaatst wordt door de verdedigende ploeg en de bal heeft het denkbeeldig doelvlak
volledig overschreden, wordt een doelpunt toegekend.
Art. 512.3.
Na het aantekenen van een geldig doelpunt moeten alle effectieve spelers zich op de eigen speelhelft opstellen tot de bal
terug reglementair in het spel is gebracht. (uitgez. art. 515.2 en art. 529.2)
Art. 512.4.
Een doelpunt wordt door de scheidsrechter gevalideerd met een fluitsignaal en hij houdt daarbij een gestrekte arm naar
de wedstrijdtafel.
5. De intrap
Art. 513.1.
Een intrap wordt toegekend wanneer de bal volledig de zijlijn heeft overschreden.
Art. 513.2.
Een intrap wordt toegewezen aan de ploeg die niet het laatst de bal heeft gespeeld vóór deze de zijlijn overschreed. De
scheidsrechter geeft de intrap aan door te wijzen in de richting van het doel van de ploeg die geen balbezit krijgt
toegewezen. Bij dubbeltrap (twee tegenstrevers raken de bal gelijktijdig aan) wordt de bal toegekend aan de ploeg die
speelt naar het doel dat zich het dichtst bij de plaats bevindt waar de bal het speelveld heeft verlaten.
Bij dubbeltrap steekt de scheidsrechter de gebalde vuisten tegen elkaar vooraleer de richting aan te wijzen.
Art. 513.3.
Opdat een speler een intrap reglementair zou kunnen nemen, moet de bal volledig stil liggen achter de zijlijn, ter hoogte
van de plaats waar hij het speelveld heeft verlaten. Vanaf het ogenblik dat de scheidsrechter oordeelt dat de bal kan
ingetrapt worden en alle tegenstrevers op minimum 4m afstand van de bal staan, moet binnen de 3 seconden de intrap
worden uitgevoerd, zoniet wordt hij toegewezen aan de tegenstrever.
Ook bij mislukte of ongeldige intrap wordt de 3-secondenregel toegepast.
Een mislukte intrap = de bal wordt ingetrapt en overschrijdt de zijlijn niet binnen de 3 seconden.
Een ongeldige intrap = het spel is niet geldig hernomen.
Art. 513.4.
Bij intrap kan niet rechtstreeks gescoord worden.
Art. 513.5.
Bij intrap wordt de bal met de voet in het speelveld gebracht. Raakt de speler die intrapt de bal twee keer na elkaar aan,
dan wordt een vrijschop toegekend aan de tegenstrever.
6. De doeltrap
Art. 514.1.
Een doeltrap wordt toegekend als de bal de doellijn volledig heeft overschreden.
Art. 514.2.
Een doeltrap wordt gegeven van achter de doellijn, maar buiten het doelvlak, ongeacht de plaats waar de bal de doellijn
heeft overschreden.
Art. 514.3.
De speler die een doeltrap neemt mag met de bal aan de voet in het speelveld komen.
a) Is er geen doelpunt gevalideerd, dan moet de tegenstrever buiten het strafschopgebied blijven tot de bal in
het speelveld is gebracht.
b) Na een geldig doelpunt moeten alle spelers zich op eigen speelhelft bevinden tot de bal in het speelveld is
gebracht ( zie art. 512.3 ). Het spel kan slechts geldig hernomen worden met een fluitsignaal van de
scheidsrechter.
Art. 514.4.
De bal moet volledig stil liggen vooraleer de doeltrap kan genomen worden.
Art. 514.5.
Vanaf het ogenblik dat de scheidsrechter oordeelt dat een doeltrap geldig kan genomen worden en alle tegenstrevers op
reglementaire afstand staan, moet binnen de 3 seconden de doeltrap worden uitgevoerd, zoniet wordt een intrap
toegewezen aan de tegenstrever en dit ter hoogte van de strafschoplijn.
Ook bij mislukte of ongeldige doeltrap wordt de 3-secondenregel toegepast. (zie art. 513.3)
Art. 514.6.
Bij doeltrap kan niet rechtstreeks gescoord worden.
7. De corner, de cornerbal en de cornerbalreeks.
Art. 515.1
Een corner wordt toegekend in het voordeel van een aanvaller, wanneer de bal volledig de doellijn heeft overschreden
en het laatst werd aangeraakt door een verdediger.
Bij dubbeltrap wordt een corner toegekend.
Art. 515.2.
Elk protest tov.de scheidsrechter van een lid vermeld op het scheidsrechtersblad kan daarenboven bestraft worden met
een extra corner. Deze wordt toegevoegd aan het reeds verworven aantal corners van de tegenstrever.
Wordt daarbij het aantal van vier bereikt of overschreden, dan wordt aan de tegenstrever eerst een cornerbal toegekend
en het aantal corners wordt verminderd met vier.
De spelhervatting is afhankelijk van de situatie waarop het protest wordt bestraft.
- bal buiten de lijnen : aftrap, doeltrap of intrap voor ploeg in balbezit
- bal in het spel en protest van buiten de lijnen : scheidsrechtersbal
- bal in het spel en protest van een effectieve speler : vrijschop tegen de speler
- bal binnen de lijnen en het spel ligt stil : hernemen met de fase waarvoor het spel werd stilgelegd
Art. 515.3.
De corners worden opgeteld en op het scorebord aangeduid. De scheidsrechter geeft een corner aan met een T-teken
naar de wedstrijdtafel. Na de vierde corner in zijn voordeel wordt aan een ploeg een cornerbal toegekend.
Art. 515.4.
De cornerbal wordt uitgevoerd door twee spelers van die ploeg.
Art. 515.5.
Alle andere spelers moeten zich tijdens de cornerbalfase verwijderen van de terreinhelft waarop de cornerbalfase
uitgevoerd wordt en minimum 4m afstand houden van de twee spelers die de cornerbal gaan uitvoeren.
Ze mogen zich ook niet opstellen achter de doellijn.
Art. 515.6.
De uitvoering van een cornerbal gebeurt als volgt:
a) de bal wordt naar keuze, links of rechts van het doel op het cornerbalpunt gelegd.
b) de eerste speler neemt plaats achter de bal.
c) de tweede speler neemt plaats buiten het strafschop gebied en achter de strafschoplijn.
d) de eerste speler zendt de bal in één beweging met de voet naar de tweede speler, die de toegezonden bal
rechtstreeks naar het onverdedigde doel kopt.
Art. 515.7.
De bal mag de grond niet raken vooraleer de tweede speler heeft gekopt.
Art. 515.8.
De bal mag wel de grond raken nadat de tweede speler hem naar doel heeft gekopt.
Art. 515.9.
Van zodra de bal in het spel is (zie art. 509.6.) mag de speler die kopt het strafschopgebied tijdens de cornerbalfase niet
betreden.
Art. 515.10.
De scheidsrechter geeft begin en einde van de cornerbalfase aan met een fluitsignaal.
Bij een reglementair verloop wordt een doelpunt toegekend indien de bal het doelvlak overschrijdt en de scheidsrechter
oordeelt dat de koppende speler zichzelf voldoende onder controle heeft zodat hij het strafschopgebied niet zal betreden
(zie art. 512.1).
Blz.-91- Art. 515.11.
Wanneer tijdens de cornerbalfase een speler bij de fase betrokken gehinderd wordt, de richting van de bal beïnvloed
wordt of het doel verschoven wordt door een tegenstrever:
- geldig doelpunt indien de bal het denkbeeldig doelvlak volledig heeft overschreden.
- hernemen van de cornerbal indien geen geldig doelpunt kan toegekend worden.
Wanneer tijdens de cornerbalfase de richting van de bal beïnvloed wordt of het doel verschoven wordt door een
medespeler van de koppende speler, wordt de fase afgefloten en wordt geen doelpunt toegekend.
Art. 515.12.
Na een cornerbal wordt het spel hervat met een doeltrap (uitz. art. 515.2)
Art. 515.13.
Een cornerbal moet ook uitgevoerd worden na het verstrijken van de reglementaire periodeduur.
Art. 515.14.
Wanneer cornerballen een winnaar moeten aanduiden, wordt gewerkt met reeksen waarbij binnen iedere reeks elke
ploeg vier cornerballen neemt. Iedere ploeg duidt vier spelers aan die twee vaste koppels vormen.
Alle speelgerechtigde spelers ingeschreven op het scheidsrechtersblad komen hiervoor in aanmerking. Uitgesloten
spelers kunnen hieraan niet deelnemen.
Art. 515.15.
Bij een cornerbalreeks bestaande uit acht cornerballen trapt iedere speler eens en kopt iedere speler eens.
Elke ploeg geeft om beurt een cornerbal. Binnen één ploeg is er geen vaste volgorde waarin de koppels de cornerballen
moeten afwerken.
Van zodra een winnaar gekend is ( een ploeg kan niet meer bijgehaald worden in aantal gevalideerde doelpunten) wordt
de reeks afgefloten.
Art. 515.16.
De bezoekende ploeg mag kiezen welke ploeg begint.
De scheidsrechter bepaalt het doel waarnaar de cornerballen zullen gekopt worden.
De vier gevormde koppels bevinden zich rond het middelpunt en alle andere spelers in de wisselzone.
Art. 515.17.
Wanneer na de volledige eerste reeks geen winnaar gekend is, wordt een tweede volledige reeks van vier cornerballen
gegeven. Deze keer begint de andere ploeg en zo verder om beurten. Ook bij verdere reeksen moeten binnen elke ploeg
twee vaste koppels aangeduid worden.
Bij elke reeks van vier cornerballen moeten niet steeds dezelfde spelers worden aangeduid.
Wanneer na de tweede reeks nog geen winnaar gekend is, wordt een derde reeks genomen die echter zal afgefloten
worden van zodra, na evenveel toegekende cornerballen aan beide ploegen, een ploeg een doelpunt meer heeft
aangetekend dan de andere ploeg. Op die manier gaat men verder met nieuwe reeksen tot een winnaar is gekend.
Art. 515.18.
Vóór elke reeks worden de vier koppels die de cornerballen uitvoeren aan de scheidsrechter kenbaar gemaakt door de
twee kapiteins die de nummers van de deelnemende spelers opgeven.
Art. 515.19.
Indien een ploeg geen vier verschillende spelers kan aanduiden wordt de andere ploeg automatisch overwinnaar.
Indien een deelnemende speler uitgesloten wordt met een rode kaart tijdens een cornerbalreeks vooraleer de winnaar
bepaald is, is de tegenstrever automatisch overwinnaar.
Een deelnemende speler die zich kwetst tijdens een cornerbalreeks mag vervangen worden.
8. Scheidsrechtersbal
Art. 516.1.
Een scheidsrechtersbal wordt toegekend :
a) bij een gelijktijdige fout van twee spelers (dubbele fout).
b) bij een vergissing van de scheidsrechter.
c) wanneer zich een vreemd voorwerp op het terrein bevindt waardoor het spel beïnvloed wordt.
d) wanneer de bal tegen de scheidsrechter botst.
e) harde knal op het doelkader waardoor spelhinder ontstaat.
f) wanneer de scheidsrechter het spel stillegt
- voor kwetsuren.
- wegens protest of incidenten in de veiligheidszone.
- wanneer iemand (coach, bestuurslid, supporter, wisselspeler enz.) het veld betreedt met andere intenties
dan vervangingen.
g) bij het stukgaan van de bal.
h) wanneer beide ploegen op hetzelfde moment onreglementair vervangen
i) bij alle andere onvoorziene gevallen door de scheidsrechter te bepalen.
Art. 516.2.
De scheidsrechter laat de bal van op 1m hoogte vallen tussen twee spelers ( van elke ploeg één ), die zich op 1m van
elkaar bevinden. Alle andere spelers bevinden zich op 4m van de bal.
Art. 516.3.
De bal is in het spel van zodra hij de hand van de scheidsrechter verlaat, maar mag slechts gespeeld worden nadat hij de
grond heeft geraakt.
Raakt een speler de bal aan vooraleer die de grond raakt, dan wordt een onrechtstreekse vrijschop toegekend in het
voordeel van de tegenstrever.
Art. 516.4.
Bij een scheidsrechtersbal die het gevolg is van een dubbele fout, wordt de fase uitgevoerd met twee spelers, van elke
ploeg één, die niet bij de fout betrokken waren.
Art. 516.5.
Scheidsrechtersbal wordt uitgevoerd op de plaats waar de bal zich bevindt bij het fluitsignaal (waardoor het spel
stilgelegd wordt), maar steeds buiten het strafschopgebied. In dit geval wordt de scheidsrechtersbal uitgevoerd zo dicht
mogelijk bij de plaats waar bal zich bevindt bij het stilleggen van de wedstrijd.
9. Vervangingen
Art. 517.1.
Een effectieve speler mag vervangen worden door een wisselspeler, waardoor eerstgenoemde wisselspeler en laatstgenoemde
effectieve speler wordt.
Art. 517.2.
Vervangingen kunnen doorlopend en dienen niet aangevraagd te worden.
Art. 517.3.
Telaatkomende spelers (hun identiteitsbewijs is vóór de aanvang van de wedstrijd niet aanwezig op de wedstrijdtafel)
kunnen slechts geldig deelnemen indien ze reeds vóór de aanvang van de wedstrijd op het scheidsrechtersblad waren
ingeschreven. Een telaatkomende speler mag het speelveld pas betreden om effectief aan het spel deel te nemen:
a) indien zijn ploeg niet voltallig is of wordt ( 4 of 3 spelers ), mag betrokken speler na controle door de
scheidsrechter onmiddellijk invallen als de bal buiten het speelveld is en reglementaire vervanging
toegelaten is.
b) indien zijn ploeg voltallig is ( 5 of 4 spelers ) mag betrokken speler slechts plaatsnemen in de wisselzone om
deel te kunnen nemen aan het spel bij de eerstvolgende rustperiode en na controle door de scheidsrechter.
Zie ook art. 88.5 van de sportreglementen.
Art. 517.4.
Tijdens iedere rustperiode mogen beide ploegen vervangen.
Art. 517.5.
De scheidsrechter kan toelaten dat een gekwetste speler onmiddellijk wordt vervangen. Dit kan echter enkel gebeuren
wanneer het spel stil ligt.
Art. 517.6.
Een speler die tijdens het spel uit protest het speelveld verlaat, mag enkel vervangen worden als de bal buiten het
speelveld is.
Art. 517.7.
Vervangingen gebeuren in normale omstandigheden ter hoogte van de eigen wisselzone buiten het terrein. De
inkomende speler mag dus pas het speelveld betreden als de andere speler reeds van het speelveld is.
Art. 517.8.
Onreglementaire vervangingen worden bestraft met een onrechtstreekse vrijschop van op de middellijn aan de kant waar
de vervangingen gebeuren.
Hoofdstuk 3 :
BESTRAFFINGEN
1. Algemeen
Art. 518.
Alleen de scheidsrechter is bevoegd om vóór, tijdens of na de wedstrijd spel- en/of tuchtstraffen op te leggen.
Tuchtstraffen zijn verwittigingen of uitsluitingen als de bal al dan niet in het spel is.
Spelstraffen of vrijschoppen worden toegekend als de spelregels overtreden worden. Deze kunnen slechts toegepast
worden als de bal in het spel is, de speler die de fout begaat aan het spel deelneemt en de scheidsrechter de geziene fout
als opzettelijk beoordeelt. Zij worden voorafgegaan door een fluitsignaal van de scheidsrechter waardoor het spel wordt
stilgelegd.
Art. 519.
Spelstraffen worden onderverdeeld in onrechtstreekse en rechtstreekse vrijschoppen.
Art. 520.
Bij elke vrijschop moet de tegenstrever minimum 4m afstand houden van de bal tot zolang die niet in het spel is gebracht.
De bal wordt met de voet in beweging gebracht en mag door de vrijschopnemer geen tweede keer aangeraakt worden
vooraleer een andere speler hem heeft aangeraakt of vooraleer het spel werd stilgelegd.
De 3-secondenregel wordt hierbij niet toegepast. De scheidsrechter kan opzettelijke tijdwinst bestraffen met het bijrekenen
van tijd en/of gele kaart.
Art. 521.
Bij vrijschop moet de bal steeds stilgelegd worden op de plaats waar de fout is begaan, uitgezonderd bij een fout begaan
in het eigen strafschopgebied. In dit geval wordt bij een rechtstreekse vrijschop als gevolg van die fout een strafschop
toegekend en bij een onrechtstreekse vrijschop als gevolg van die fout wordt de bal zo dicht mogelijk gelegd bij de
plaats waar de fout zich voordoet maar buiten het strafschopgebied.
Het spel kan opnieuw hervat worden zonder het fluitsignaal van de scheidsrechter (uitgezonderd bij de aftrap, bij een
strafschop of na een cornerbal).
Art. 522.
Indien een gevormd muurtje zich niet wil opstellen op reglementaire afstand van de bal, kan de scheidsrechter een
tuchtstraf opleggen aan de speler uit dit muurtje die zich het dichtst bij hem bevindt.
Wanneer de scheidsrechter wil duidelijk maken dat een speler zich te dicht bij de bal bevindt, steekt hij 4 vingers in de
lucht.
Art. 523.
Sliding of glijdend de bal spelen:
a) is toegelaten wanneer dit gebeurt zonder tegenstander in de buurt (binnen spelbereik).
b) wordt bestraft met een onrechtstreekse vrijschop indien de tegenstander in de buurt licht beïnvloed wordt.
c) wordt bestraft met een rechtstreekse vrijschop indien de tegenstander in de buurt zwaar gehinderd of geraakt
wordt.
Art. 524.
Een hielpas kan de scheidsrechter slechts bestraffen indien hij die beoordeelt als gevaarlijk of brutaal spel.
2. Onrechtstreekse vrijschop
Art. 525.1.
Na een onrechtstreekse vrijschop moet de bal nog door een andere speler aangeraakt zijn, vooraleer een geldig doelpunt
kan gemaakt worden.
Verdwijnt de bal rechtstreeks in eigen doel, dan wordt een corner toegekend aan de tegenstrever.
Art. 525.2.
Onrechtstreekse vrijschop wordt toegekend bij :
- gevaarlijk spel zonder raken van tegenstrever (voet te hoog / te laag koppen met tegenstrever in de buurt ).
- sliding met een tegenstander in de buurt die licht beïnvloed wordt.
- liggend of zittend de bal spelen met een tegenstrever in de buurt maar zonder die te raken
- onsportief gedrag.
- kritiek op de leiding ( geen belediging ).
- kritiek of onbetamelijk gedrag tegenover medespeler of supporter
- onreglementaire vervanging (zie art. 517.9)
- foutief hernemen bij een scheidsrechtersbal.
- op een onwelvoeglijke manier roepend beïnvloeden van de tegenstrever om die te misleiden.
- het doel vasthouden of verschuiven met de duidelijke intentie van bijkomende steun te vinden wanneer men
betrokken is bij een spelfase.
- moedwillig hinderen van de tegenstrever zonder lichamelijk contact.
- een tegenstrever achteraan aanvallen zonder lichamelijk contact.
- bal raakt de zoldering of ander vreemd voorwerp boven het speelveld.
- alle andere gevallen door te scheidsrechter te bepalen.
Art. 525.3.
Bij een onrechtstreekse vrijschop wijst de scheidsrechter in de richting van het doel van de bestrafte ploeg en houdt
daarna de arm zolang in de hoogte totdat de vrijschopfase is geëindigd. Dit is als de bal niet meer in het spel is of als een
andere speler de bal heeft aangeraakt.
Art. 525.4.
Raakt de bal zoldering of een ander vreemd voorwerp boven het speelveld, dan wordt de speler bestraft die het laatst de
bal heeft aangeraakt. De bal wordt gelegd onder de plaats waar de zoldering of het voorwerp werden geraakt, maar niet
binnen het strafschopgebied van de bestrafte ploeg.
Bij dubbeltrap wordt de vrijschop toegekend aan de ploeg die speelt naar het doel dat zich het dichtst bij de plaats
bevindt waar de bal gelegd wordt.
3. Rechtstreekse vrijschop
Art. 526.1.
Bij een rechtstreekse vrijschop kan rechtstreeks een geldig doelpunt gescoord worden, ook in eigen doel.
Art. 526.2.
Een rechtstreekse vrijschop wordt toegekend:
- handspel of de bal met arm of hand raken indien dit niet als bedoeling heeft gezicht, onderbuik, borsten bij
de dames te beschermen.
- vernederende kritiek of gedrag tegenover scheidsrechter of tegenstrever.
- sliding met tegenstrever in de buurt die zwaar gehinderd of geraakt wordt.
- moedwillig het doel verplaatsen om een doelpunt te voorkomen
- aanvallende fout.
- een tegenstrever slaan, trachten te slaan, duwen, trekken.
- een tegenstrever schoppen, trachten te schoppen, voetje lichten.
- op een tegenstrever springen.
- een tegenstrever ruw of gevaarlijk aanvallen, achteraan aanvallen met lichamelijk contact.
- met voet, knie, arm, hoofd of heup vooruit aanvallen, een tegenstrever klemmen tussen twee spelers.
- spuwen, obscene gebaren.
- alle andere gevallen door de scheidsrechter te bepalen.
Art. 526.3.
Bij rechtstreekse vrijschop wijst de scheidsrechter in de richting van het doel van de bestrafte ploeg.
4. De strafschop
Art. 527.1.
Een strafschop wordt toegekend tegen een speler die binnen het eigen strafschopgebied bestraft wordt met een rechtstreekse
vrijschop.
De scheidsrechter wijst met gestrekte arm naar het strafschoppunt.
Art. 527.2.
Een strafschop wordt genomen naar een onverdedigd doel, vanop het strafschoppunt, 15m van de doellijn.
Art. 527.3.
Alle spelers, behalve de strafschopnemer, moeten zich tijdens de strafschopfase verwijderen van de terreinhelft waarop
de fase uitgevoerd wordt en minimum 4m afstand houden van de strafschopnemer. Ze mogen zich ook niet opstellen
achter de doellijn.
Art. 527.4.
De scheidsrechter geeft begin en einde van de strafschopfase aan met een fluitsignaal.
Art. 527.5.
De strafschopfase eindigt als de bal in het doel is of wanneer de scheidsrechter overtuigd is dat de bal het doelvlak niet
meer kan overschrijden.
Wanneer tijdens de strafschopfase de richting van de bal beïnvloed wordt, de strafschopnemer gehinderd wordt of het
doel verschoven wordt door een tegenstrever:
- geldig doelpunt indien de bal het denkbeeldig doelvlak volledig heeft overschreden.
- hernemen van de strafschop indien geen geldig doelpunt kan toegekend worden.
Wanneer de richting van de bal beïnvloed wordt of het doel verschoven wordt door een medespeler of door de
strafschopnemer zelf, wordt de strafschopfase afgefloten en wordt geen doelpunt toegekend.
Art. 527.6.
Na een strafschop wordt het spel hervat met een doeltrap.
Art. 527.7.
Een strafschop moet ook na het verstrijken van de reglementaire periodeduur nog uitgevoerd worden.
5. Gele, rode kaart en uitsluiting
Art. 528.1.
Een gele kaart kan gegeven worden bij een inbreuk op de spelregels en de regels van de sportiviteit en de welvoeglijkheid.
Ze zal gegeven worden bij herhaald foutief gedrag door speler of ploeg, brutale fouten, bij onsportieve houding of bij -
het foutief verhinderen van een doelkans. Het oordeel van de scheidsrechter is daarbij bepalend.
Oordeelt een scheidsrechter dat één van voornoemde fouten de onmiddellijke uitsluiting verdient, dan toont hij de rode
kaart. Voor handspel wordt geen rode kaart getoond.
Art. 528.2.
Krijgt een speler tijdens eenzelfde wedstrijd zijn tweede gele kaart, dan wordt hij uitgesloten en moet hij onmiddellijk
en definitief het speelveld verlaten, maar mag hij vervangen worden door een wisselspeler.
Art. 528.3.
Krijgt een speler tijdens een wedstrijd een rode kaart, dan wordt hij uitgesloten en moet hij onmiddellijk het speelveld
en de wisselzone verlaten maar mag hij niet vervangen worden. Indien het gaat om een wisselspeler moet de kapitein
één effectieve speler aanduiden om het speelveld te verlaten.
Art. 528.4.
Wordt een speler uitgesloten dan moet hij zich onmiddellijk uit de zaal verwijderen.
Art. 528.5.
Wanneer een speler uitgesloten wordt vóór de wedstrijd mag de ploeg voltallig aanvangen.
Art. 528.6.
Alle personen, niet-spelers die zich in de wisselzone bevinden kunnen door de scheidsrechter bestraft worden. Bij
uitsluiting worden ze uit de veiligheidszone verwijderd.
Art. 528.7.
De scheidsrechter laat het spel niet starten of hernemen zolang de gewraakte persoon zijn eis niet inwilligt.
Bij weigering de zaal of de wisselzone te verlaten, wordt de hulp van de kapitein of de wedstrijdafgevaardigde
ingeroepen en bij verdere weigering wordt de wedstrijd gestaakt.
6. Rechtstreekse cornerbal.
Art. 529.1.
Elke spelfout gemaakt door de verdedigende ploeg buiten hun strafschopgebied en waarbij de scheidsrechter oordeelt
dat er aan de aanvallende ploeg reëel doelgevaar wordt door ontnomen en waarvoor hij een kaart toont, wordt bestraft
met een rechtstreekse cornerbal.
Art. 529.2.
Nadat die cornerbal is uitgevoerd, wordt het spel hervat met een vrijschop die toegekend wordt als gevolg van de
gemaakte spelfout. Bij deze hervatting is het fluitsignaal van de scheidsrechter noodzakelijk.
7. Niet beginnen, stilleggen of schorsen.
Art. 530.2.
Een wedstrijd zal niet begonnen worden:
- wanneer een ploeg afwezig is. Dit is indien 8 minuten na het officiële aanvangsuur niet voldoende spelers
(vermeld op het scheidsrechtersblad) op het speelveld aanwezig zijn of indien het volledig ingevuld
scheidsrechtersblad op de wedstrijdtafel ontbreekt.
- bij gebrek aan goedgekeurde bal.
- bij gebrek aan aangepaste kledij bij meerdere spelers zodat de ploeg onvoltallig wordt.
- bij onvoldoende kleurenonderscheid tussen de uitrusting van beide ploegen.
- bij weigering de wisselzone of zaal te verlaten.
- andere omstandigheden door de scheidsrechter bepaald.
Art. 530.3.
Een wedstrijd kan stilgelegd worden door de scheidsrechter als de omstandigheden dit vereisen:
- incidenten rond en op het speelveld.
- onaangepaste sportkledij.
- verzorging van gekwetste spelers.
- verwijderen van vreemde voorwerpen.
- gebrek aan materiaal.
- onbespeelbaar worden van het speelveld. Dit is als het gevaar oplevert voor de spelers.
- andere omstandigheden door de scheidsrechter bepaald.
De scheidsrechter beslist daarbij autonoom of de chrono wordt stilgelegd.
Art. 530.4.
Wanneer iemand het speelveld betreedt met een andere intentie dan geldig deelnemen, wordt het spel onmiddellijk
stilgelegd.
De scheidsrechter zal een tuchtstraf toepassen en het spel hernemen met een scheidsrechtersbal.
Art. 530.5.
Indien de wachttijd na het officiële aanvangsuur en de duur van de onderbrekingen in totaal de 8 minuten overschrijden
wordt de wedstrijd niet begonnen of gestaakt, tenzij de drie partijen (wedstrijdafgevaardigden en scheidsrechter)
onderling akkoord gaan om de wedstrijd toch te betwisten of verder te spelen. In dit geval wordt dit akkoord genoteerd
op het scheidsrechtersblad.
Art. 530.6.
Een wedstrijd moet geschorst worden wanneer de scheidsrechter besluit dat een normaal verloop niet meer mogelijk is:
- bij een onderbreking van meer dan 8 minuten en de partijen geen overeenstemming bereiken om verder te
spelen.
- bij handtastelijkheden op de scheidsrechter.
- wanneer een ploeg uit protest het terrein verlaat.
- bij gebrek aan voldoende spelers.
- bij gebrek aan materiaal.
- bij definitieve onbespeelbaarheid van het speelveld.
- bij weigering de zaal of wisselzone te verlaten.
- bij overrompeling van het terrein door het publiek.
- andere omstandigheden door de scheidsrechter bepaald